Foto: R. Amesz

donderdag 19 augustus 2010

HET BOOTHUIS TE LAUGHARNE [ II ]


Op 21 juli 1982, de dag waarop ik 39 werd, zwierven R. en ik door Wales en onze wegen leidden onherroepelijk naar Laugharne om daar de woonstee van Dylan Thomas te bezoeken. Geen pelgrimstocht maar pure nieuwsgierigheid bracht ons naar het huis van de bewonderde dichter. Ik herinner me een knusse, aangename woning waarin zichtbaar niet meer werd geleefd. Vanaf het terras hadden we een prachtig uitzicht over de Ierse Zee en Caldey Island ,het eiland van de zwijgende monniken. We dronken er thee en keuvelden wat met de vrijwilligsters die de nagedachtenis aan Dylan Thomas in hun dorp in stand hielden.

Terug in ons hotel in Tenby en na een bezoek aan onze favoriete ‘local’ pub, waar ik meende de legendarische Frits Philips - voor mij herkenbaar aan zijn turfkleurige scheefgegroeide voortanden - te ontwaren, zat ik ’s avonds in een gammele fauteuil bij het raam, staarde naar de zee en wachtte op de woorden. Dit bezoek moest vereeuwigd worden, dat stond voor me vast. Een titel was snel gevonden: Het boothuis te Laugharne. Daarna volgde humbug en onbruikbare romantische flauwekul. De woorden kwamen niet tot mij.
Na enkele maanden ploeteren was ik niets opgeschoten. Er zat iets scheef tussen dat boothuis, Dylan Thomas en mij. Maar wat? Ook daarom verminderde mijn aandacht. Ik vergat het gedicht, verbande het naar de kelders in mijn hoofd. Exit Boothuis.

Ik had in mijn bibliotheek veel bundels van Dylan Thomas verzameld. Genoeg dacht ik, want ik was en ben geen echte ‘fanatieke’ verzamelaar van literatuur .
Tot ik op een middag, najaar 1984, bij boekhandel De Tribune voor de boekenkasten op en neer drentelde met altijd die twijfel, dat verlammende gevoel om op zo’n moment niet te kunnen kiezen. Ik liep richting Engelstalige literatuur, zag een onbekende rug van een bundel van Dylan Thomas, trok die uit de kast, bladerde erin en vond het meteen een waardeloze bloemlezing. Op de achterflap bleef mijn oog haken op een feit dat te onbenullig was om aan dacht aan te besteden: Dylan Thomas was op 39 – jarige leeftijd gestorven! Tja, dat wisten we al jaren. ’s Avonds laat, tijdens mijn dagsluiting, viel de munt. 39 (dood) en 39 (leven). Ter plekke. Ondertussen was ik de veertig al gepasseerd, maar 39 bleef hangen. Deze twee cijfers bleken het verleden uit de kelders naar boven te halen. Ik herinner me, dat ik een week lang iedere avond, tot diep in de nacht schreef en schaafde tot er een Boothuis stond, dat solide bleek en gereed om zijn eigen, merkwaardige weg te gaan.

Hans van Eijk wilde het Boothuis onmiddellijk in zijn intussen befaamde reeks De tand des tijds publiceren. Het Boothuis te Laugharne verscheen in 1985 voor het eerst in druk.







De weg van het gedicht, nadat het geschreven is, is vrij overzichtelijk. Na een 'ligperiode' van enkele maanden volgt meestal een publicatie in een literair tijdschrift of verschijnt het in een bibliofiele uitgave. Daarna volgt weer een kortere of langere 'ligperiode'. Uiteindelijk beslist de dichter of hij het gedicht in een volgende bundel opneemt of het aan de vergetelheid prijs geeft.
Het boothuis te Laugharne werd voorlopig aan de vergetelheid ontrukt en opgenomen in de bundel Waar het blauw eindigt die in 1987 door uitgeverij Meulenhoff werd uitgegeven.



Hier zou de 'Werdegang' van Het boothuis moeten eindigen, maar het verliep anders.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten